25 APRIL 2019 – Ordonnantie tot regeling van de toekenning van gezinsbijslag
De Verenigde Vergadering heeft aangenomen en Wij, Verenigd College, bekrachtigen hetgeen volgt :
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1.
Deze ordonnantie regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 135 van de Grondwet.
Art. 2.
Onverminderd de toepassing van het recht van de Europese Unie en de internationale overeenkomsten, worden de rechten op gezinsbijslag in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad bepaald in deze ordonnantie.
Art. 3.
Voor de toepassing van deze ordonnantie dient te worden verstaan onder:
1° begunstigde van een verblijfsvergunning: de begunstigde van een machtiging of toelating, voor een persoon die niet de Belgische nationaliteit heeft, om te verblijven in België of er zich te vestigen, in overeenstemming met de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
2° rechtgevend kind: een kind dat voldoet aan alle voorwaarden die door deze ordonnantie zijn vastgelegd om recht te geven op kinderbijslag ;
3° Rijksregister van de natuurlijke personen : het door de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen geregelde register;
4° [woonplaats: onverminderd artikel 33, § 2, van de ordonnantie van 4 april 2019 tot vaststelling van het betaalcircuit voor de gezinsbijslag, de plaats waar de persoon zijn hoofdverblijfplaats heeft volgens de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen en, bij gebrek daaraan, de plaats waar die persoon daadwerkelijk hoofdzakelijk verblijft;]1
5° bijslagtrekkende: de persoon aan wie de gezinsbijslag moet worden betaald;
6° feitelijk gezin : de samenwoning van personen die geen bloed- of aanverwant tot en met de derde graad zijn, die een gezamenlijke huishouding voeren door er financieel of op een andere manier aan bij te dragen;
7° jaarlijks gezinsinkomen : het belastbaar inkomen, verbonden aan de uitgeoefende beroepsactiviteit en het belastbare vervangingsinkomen, voor aftrek van beroepskosten, met betrekking tot het fiscale jaar in kwestie, van de bijslagtrekkende, en, in voorkomend geval, van de echtgenoot met wie hij samenwoont of de persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt ; het beroepsinkomen van een zelfstandige is datgene dat bedoeld wordt in artikel 11, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende de inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, vermenigvuldigd met een breuk gelijk aan 100/80;
8° eenoudergezin : gezin waarin:
a) de bijslagtrekkende, niet bedoeld in artikel 19, § 2, geen feitelijk gezin vormt en niet gehuwd is, behalve indien er zich na het huwelijk een feitelijke scheiding heeft voorgedaan. De feitelijke scheiding moet blijken uit de afzonderlijke hoofdverblijfplaats van de personen in kwestie, in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van het Rijksregister van de natuurlijke personen, met uitzondering van gevallen waarbij uit andere daarvoor overgelegde officiële documenten blijkt dat de feitelijke scheiding effectief is, ook al stemt dat niet of niet meer overeen met de informatie verkregen bij het voormelde register;
b) het jaarlijks gezinsinkomen lager is dan 31.000 euro;
9° AKBW : de Algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939 zoals van toepassing op 31 december 2019;
10° kinderbijslaginstellingen : de openbare betaalactor voor de betaling van de gezinsbijslag ingericht binnen Iriscare, en de kinderbijslagfondsen in de zin van de ordonnantie van 23 maart 2017 houdende de oprichting van de bicommunautaire Dienst voor Gezondheid, Bijstand aan Personen en Gezinsbijslag;
11° hoger onderwijs :
a) het in het Rijk ingerichte hoger onderwijs dat als dusdanig is erkend;
b) het buiten het Rijk ingerichte hoger onderwijs waarvan het programma is erkend door de buitenlandse overheid of overeenstemt met een programma erkend door die overheid;
c) de vorming van bedienaars voor erediensten erkend door de Staat;
d) de wetenschappelijke leergangen als voorbereiding op de Koninklijke Militaire School of ingenieursstudiën.
(NOTA : vernietiging van de woorden " volgens de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen " in artikel 3, 4° door AGH 2023-11-09/09, Inwerkingtreding : 25-04-2019)
HOOFDSTUK 2. - Toepassingsgebied
Art. 4.
Opent recht op gezinsbijslag, het kind:
1° dat zijn woonplaats heeft in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad ;
2° dat de Belgische nationaliteit heeft of een buitenlander is die begunstigde is van een verblijfsvergunning;
3° dat aan de voorwaarden voldoet bepaald in artikel 25 of 26.
Art. 5.
Het Verenigd College kan echter voor categorieën van behartigenswaardige gevallen, voor een gelimiteerde periode, bepalen dat een kind dat in het buitenland verblijft, recht opent op gezinsbijslag. Het vraagt in dat geval voorafgaand het advies van de Beheerraad voor gezinsbijslag van Iriscare.
Art. 6.
Onverminderd artikel 28, heeft het buitenlands kind, voor de toepassing van artikel 4, recht op gezinsbijslag op de datum waarop het over een verblijfsvergunning beschikt.
Onverminderd artikel 28, heeft het buitenlands kind, voor de toepassing van artikel 4, recht op gezinsbijslag, op de datum van de beslissing tot erkenning van de status van staatloze, vluchteling of tot toekenning van de subsidiaire beschermingsstatus.
HOOFDSTUK 3. - Gezinsbijslag
Afdeling 1. . - Maandelijks verschuldigde kinderbijslag
Art. 7.
De basiskinderbijslag bedraagt:
a) 150 euro voor een enig rechtgevend kind dat geen aanspraak maakt op een toeslag bedoeld in de artikelen 8, 9 of 12;
b) in de andere gevallen:
- 150 euro voor een rechtgevend kind van 0 tot en met 11 jaar;
- 160 euro voor een rechtgevend kind van 12 tot en met 17 jaar;
- 170 euro voor een rechtgevend kind van 18 tot en met 24 jaar, ten vroegste vanaf 1 september, als het ingeschreven is in het hoger onderwijs of 160 euro als aan die voorwaarde niet voldaan is.
[Voor de toepassing van dit artikel worden de rechtgevende kinderen waarvan de uitbetaling van de toeslag bedoeld in artikel 12, eerste lid, is opgeschort overeenkomstig artikel 12, tweede lid, niet beschouwd als rechtgevende kinderen die geen aanspraak maken op een toeslag bedoeld in artikel 12.]2
Art. 8.
De in artikel 7, b), bedoelde basiskinderbijslag wordt aangevuld met een wezentoeslag. De wezentoeslag bedraagt:
a) 50 % van het verschuldigde bedrag van de basiskinderbijslag voor een kind waarvan één van de ouders is overleden;
b) 100 % van het verschuldigde bedrag van de basiskinderbijslag voor een kind waarvan de beide ouders zijn overleden of voor een kind waarvan de enige bekende ouder is overleden.
De verwantschap verworven door adoptie wordt in aanmerking genomen om de in dit artikel bedoelde rechten van wezen vast te stellen.
De verklaring van afwezigheid in overeenstemming met de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek wordt gelijkgesteld met het overlijden om de rechten op de wezentoeslag vast te stellen. Dit geldt tot op het moment dat de afwezige terugkeert of men nieuws van hem ontvangt na de verklaring van afwezigheid.
Art. 9.
De in artikel 7, b), bedoelde basiskinderbijslag wordt aangevuld met een sociale toeslag onder de volgende voorwaarden:
1° als het jaarlijks gezinsinkomen minder dan 31.000 euro bedraagt, is de sociale toeslag:
a) in een gezin met een enig rechtgevend kind:
- 40 euro voor een kind van 0 tot en met 11 jaar;
- 50 euro voor een kind van 12 tot en met 24 jaar;
b) in een gezin met twee rechtgevende kinderen, voor elk rechtgevend kind:
- 80 euro voor een kind van 0 tot en met 11 jaar als het wordt opgevoed in een eenoudergezin of 70 euro als dat niet het geval is;
- 90 euro voor een kind van 12 tot en met 24 jaar als het wordt opgevoed in een eenoudergezin of 80 euro als dat niet het geval is;
c) in een gezin met drie of meer rechtgevende kinderen, voor elk rechtgevend kind:
- 130 euro voor een kind van 0 tot en met 11 jaar als het wordt opgevoed in een eenoudergezin of 110 euro als dat niet het geval is;
- 140 euro voor een kind van 12 tot en met 24 jaar als het wordt opgevoed in een eenoudergezin of 120 euro als dat niet het geval is;
2° indien het jaarlijks gezinsinkomen minstens 31.000 en minder dan 45.000 euro bedraagt, is de sociale toeslag:
a) 25 euro in een gezin met twee rechtgevende kinderen, voor elk rechtgevend kind;
b) 72 euro in een gezin met drie of meer rechtgevende kinderen, voor elk rechtgevend kind.
De toeslagen bedoeld in dit artikel zijn in ieder geval niet verschuldigd indien de kadastrale inkomens [vermeld in titel IX van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992]3 van de bijslagtrekkende en deze van zijn echtgenoot waarmee hij samenwoont of van de persoon waarmee hij een feitelijk gezin vormt, [[...]4]3 een grensbedrag overschrijden volgens de modaliteiten bepaald door het Verenigd College.
Art. 10.
Het Verenigd College bepaalt de voorwaarden voor de provisionele betaling van de sociale toeslagen in afwachting van de fiscale gegevens die het jaarlijks gezinsinkomen aantonen die een definitieve beslissing mogelijk maken.
Art. 11.
Het aantal kinderen bedoeld in de artikelen 7 en 9 wordt vastgesteld rekening houdend met het aantal rechtgevende kinderen krachtens deze ordonnantie, het recht van de Europese Unie en de geldende internationale overeenkomsten, opgevoed door de bijslagtrekkende. Met kinderen opgevoed door verschillende bijslagtrekkenden wordt rekening gehouden als de volgende cumulatieve voorwaarden vervuld zijn:
a) de bijslagtrekkenden hebben dezelfde hoofdverblijfplaats in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, behalve wanneer uit andere daartoe overgelegde officiële documenten blijkt dat de bijslagtrekkenden wel degelijk samenwonen, ook al stemt dat niet of niet meer overeen met de informatie verkregen van het Rijksregister;
b) de bijslagtrekkenden zijn ofwel echtgenoten, ofwel bloed- of aanverwanten in de eerste, tweede of derde graad, ofwel personen die verklaren een feitelijk gezin te vormen. Die verklaring geldt tot bewijs van het tegendeel. De verwantschap verworven door adoptie wordt in aanmerking genomen.
Voor de toepassing van dit artikel wordt rekening gehouden met:
- geplaatste kinderen bedoeld in artikel 20 voor wie de bijslagtrekkende of bijslagtrekkenden een derde van de kinderbijslag ontvangen die voor deze kinderen is verschuldigd;
- rechtgevende verdwenen kinderen zoals bedoeld in artikel 25, § 3, of rechtgevende ontvoerde kinderen.
Voor de toepassing van dit artikel wordt bovendien elke gescheiden ouder die houder is van het recht op gelijkmatig verdeelde huisvesting van een rechtgevend kind, opgetekend in een vonnis, geacht bijslagtrekkende te zijn van de verschuldigde kinderbijslag ten gunste van dat kind, voor zover het niet wordt opgevoed door een derde. Het vonnis moet door de beide ouders gemeenschappelijk via een aangetekende brief aan de bevoegde kinderbijslaginstelling worden meegedeeld.
Art. 12.
[De in artikel 7, b), bedoelde basiskinderbijslag wordt aangevuld met een toeslag naargelang de ernst van de gevolgen die voortvloeien uit een aandoening van het kind voor hemzelf, op het vlak van lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of op het vlak van activiteit en participatie, of voor zijn familiale omgeving.
De betaling van de in het eerste lid bedoelde toeslag wordt opgeschort voor elke maand waarvoor de inkomensvervangende tegemoetkoming bedoeld in artikel 2, § 1, van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap of de integratietegemoetkoming bedoeld in artikel 2, § 2, van dezelfde wet wordt toegekend.
Het Verenigd College kan de nadere regels bepalen waaronder de toeslag bedoeld in het eerste lid wordt toegekend, de bedragen daarvan, de nadere regels volgens dewelke het de leden die deel uitmaken van het multidisciplinair team worden aangeduid, alsook de samenstelling van dat team, dat de ernst van de gevolgen van de aandoening van het kind bepaalt.
Indien de toekenning van de toeslag bedoeld in het eerste lid het gevolg is van een weigering van behandeling, wordt deze niet toegekend. De weigering van behandeling wordt vastgesteld door het multidisciplinair team bedoeld in het derde lid]5
Art. 13.
Een forfaitaire bijslag voor de plaatsing bij een privépersoon ten bedrage van 64,28 euro is verschuldigd als het rechtgevend kind geplaatst wordt bij een privépersoon door bemiddeling of ten laste van een overheid.
In afwijking van artikel 28, ontstaat het recht van een bijslagtrekkende op de forfaitaire bijslag de eerste dag van de maand na die waarin de beslissing van de plaatsende administratieve of gerechtelijke overheid die vaststelt dat hij aan de voorwaarden voldoet, meegedeeld is aan de bevoegde kinderbijslaginstelling.
Art. 14.
In afwijking van de artikelen 7, 8, 9 en 12, zijn forfaitaire bijslagen voor de plaatsing in een instelling verschuldigd als het rechtgevend kind in een instelling is geplaatst krachtens de regelgeving betreffende de jeugdbescherming ten laste van de bevoegde overheid en als een spaarrekening op naam van het rechtgevend kind is geopend om een deel van de kinderbijslag op te plaatsen.
Naargelang het geval wordt de beslissing om te betalen op een spaarrekening die is geopend op naam van het rechtgevend kind ambtshalve genomen:
1° door de jeugdrechtbank die de plaatsing in een instelling heeft opgelegd;
2° door de overheid, aangeduid door een Gemeenschap of door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad, die heeft beslist om het kind te plaatsen, onverminderd het recht van de betrokkenen om een vordering in te dienen bij de jeugdrechtbank van de hoofdverblijfplaats van de ouders, voogden of personen die het rechtgevend kind onder hun bescherming hebben in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.
De verschuldigde bedragen zijn:
1° 120 euro op de spaarrekening indien de beide ouders van het rechtgevend kind zijn overleden of indien de enige bekende ouder van het kind is overleden en 70 euro in de andere gevallen;
2° 240 euro voor de overheid die de plaatsing ten laste neemt indien de beide ouders van het rechtgevend kind zijn overleden of indien de enige bekende ouder van het kind is overleden en 140 euro in de andere gevallen.
[De bedragen bedoeld in het derde lid worden aangevuld met de toeslag bedoeld in artikel 12.
Het bedrag van deze toeslag wordt op de volgende manier verdeeld:
1° een eenderde deel is verschuldigd op de spaarrekening van het rechtgevend kind;
2° een tweederde deel is verschuldigd aan de overheid die de plaatsing van het rechtgevend kind ten laste neemt.]6
Met de rechtgevende kinderen bedoeld in dit artikel wordt geen rekening gehouden voor de toepassing van artikel 11.
Afdeling 2. . - Jaarlijkse leeftijdstoeslag
Art. 15.
De bedragen bedoeld in artikel 7 die zijn verschuldigd voor de maand juli worden verhoogd met een toeslag van:
a) 20 euro voor een rechtgevend kind dat nog geen 3 jaar is op 1 juli van het kalenderjaar waarin de toeslag verschuldigd is;
b) 20 euro voor een rechtgevend kind niet bedoeld in a) dat nog geen 6 jaar is op 1 juli van het kalenderjaar waarin de toeslag verschuldigd is; het Verenigd College kan de toekenning van dat bedrag aan de voorwaarde onderwerpen dat het rechtgevend kind ingeschreven is in een kleuterschool en er regelmatig naartoe gaat;
c) 30 euro voor een rechtgevend kind niet bedoeld in a) of b) dat nog geen 12 jaar is op 1 juli van het kalenderjaar waarin de toeslag is verschuldigd;
d) 80 euro voor een rechtgevend kind dat op 1 juli van het kalenderjaar waarin de toeslag verschuldigd is minstens 12 jaar is geworden, als het verworven recht voor juli voortvloeit uit een inschrijving in het hoger onderwijs of 50 euro als door een dergelijk rechtgevend kind niet aan die voorwaarde is voldaan.
Afdeling 3. . - Kraamgeld
Art. 16.
§ 1. De geboorte van een rechtgevend kind geeft recht op de betaling van kraamgeld.
Het kraamgeld wordt ook verleend aan een bijslagtrekkende die zijn woonplaats heeft in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad voor een kind waarvoor een akte van aangifte van een levenloos kind werd opgesteld door de ambtenaar van de burgerlijke stand.
Het kraamgeld bedraagt:
1° 1.100 euro voor een eerstgeborene van de vader of de moeder;
2° 500 euro voor elk geboren kind dat niet onder 1° bedoeld wordt.
Om het bedrag te bepalen van het voor hen verschuldigde kraamgeld worden evenwel alle kinderen die bij een meervoudige geboorte ter wereld komen, geacht de eerste geboorterang te hebben.
Om de geboorterang te bepalen wordt geen rekening gehouden met een geadopteerd kind voor wie een adoptiepremie bedoeld in artikel 73quater van de AKBW of een adoptiebijslag bedoeld in artikel 17 werd betaald.
§ 2. De bijslagtrekkende die zijn woonplaats heeft in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad kan vanaf de zesde maand van de zwangerschap het kraamgeld aanvragen en de uitbetaling ervan verkrijgen twee maanden vóór de vermoedelijke geboortedatum vermeld in het medisch attest dat bij de aanvraag wordt gevoegd.
Het Verenigd College kan kraamgeld toekennen in bepaalde categorieën van behartigenswaardige gevallen als de voorwaarden bedoeld in dit artikel niet vervuld zijn. Het vraagt in dat geval voorafgaand het advies van de Beheerraad voor gezinsbijslag van Iriscare.
Afdeling 4. . - Adoptiebijslag
Art. 17.
De adoptie van een rechtgevend kind geeft recht op de betaling van een adoptiebijslag.
De adoptiebijslag bedraagt 1.100 euro voor een eerste adoptie en 500 euro voor elke daaropvolgende adoptie.
De bijslag is verschuldigd als de volgende cumulatieve voorwaarden worden vervuld:
1° er is een verzoekschrift ingediend bij de bevoegde rechtbank of er is, bij gebreke daaraan, een adoptieakte ondertekend; die documenten drukken de wil van de bijslagtrekkende of zijn echtgenoot uit om een kind te adopteren;
2° het kind maakt deel uit van het gezin van de adoptant.
Het Verenigd College kan de adoptiebijslag toekennen voor bepaalde categorieën van behartigenswaardige gevallen als de voorwaarden bedoeld in het derde lid niet zijn vervuld. Het vraagt in dat geval voorafgaand het advies van de Beheerraad voor gezinsbijslag van Iriscare.
Art. 18.
Er kan voor hetzelfde kind slechts één enkele adoptiebijslag aan de adoptant of zijn echtgenoot worden toegekend.
De adoptiebijslag kan niet worden toegekend aan de adoptant of zijn echtgenoot als de adoptant, zijn echtgenoot of de persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt, kraamgeld heeft ontvangen voor hetzelfde kind.
HOOFDSTUK 4. - Betaling van gezinsbijslag
Afdeling 1. . - Bijslagtrekkende
Art. 19.
§ 1. De kinderbijslag en het kraamgeld worden betaald aan de moeder. In geval van volle adoptie van het kind door twee personen van hetzelfde geslacht of in geval van volle adoptie door één persoon van het kind of het adoptiekind van zijn echtgenoot of samenwonende van hetzelfde geslacht of krachtens de wet van 5 mei 2014 houdende de vaststelling van de afstamming van de meemoeder, wordt de kinderbijslag betaald aan de oudste ouder. [Wanneer de moeder niet is geïdentificeerd of is overleden, wordt het kraamgeld aan de vader betaald of, bij gebreke daaraan, aan de persoon die daadwerkelijk het kind opvoedt.]7
Als de persoon aan wie de kinderbijslag wordt betaald krachtens het eerste lid het kind niet daadwerkelijk opvoedt, wordt de kinderbijslag betaald aan de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die deze rol vervult.
Als de twee ouders van verschillend geslacht die niet samenwonen het ouderlijke gezag gezamenlijk uitoefenen in de zin van artikel 374 van het Burgerlijk Wetboek en het kind niet uitsluitend of hoofdzakelijk door een andere bijslagtrekkende wordt opgevoed, wordt de kinderbijslag volledig aan de moeder betaald. De kinderbijslag wordt echter volledig aan de vader betaald vanaf zijn aanvraag, als het kind en hijzelf op die datum dezelfde hoofdverblijfplaats hebben in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.
Als de twee ouders van hetzelfde geslacht die niet samenwonen het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen in de zin van artikel 374 van het Burgerlijk Wetboek en het kind niet uitsluitend of hoofdzakelijk door een andere bijslagtrekkende wordt opgevoed, wordt de kinderbijslag volledig betaald aan de oudste ouder. De kinderbijslag wordt echter volledig aan de andere ouder betaald vanaf zijn aanvraag, als het kind en hijzelf op die datum dezelfde hoofdverblijfplaats hebben in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.
Als een van de ouders de opportuniteit betwist van de betaling van de kinderbijslag op grond van het derde en vierde lid, kan hij de familierechtbank vragen hemzelf als bijslagtrekkende aan te wijzen, in het belang van het kind. Die aanwijzing heeft uitwerking de eerste dag van de maand na de maand waarin de beslissing van de rechtbank betekend is aan de bevoegde kinderbijslaginstelling.
De adoptiebijslag wordt aan de adoptant betaald.
Als echtgenoten of samenwonenden in de zin van artikel 343 van het Burgerlijk Wetboek het kind samen geadopteerd hebben, bepalen zij aan wie van beiden de adoptiebijslag betaald wordt. In geval van betwisting of van niet-aanwijzing, wordt de bijslag uitbetaald aan de vrouwelijke adoptant indien de echtgenoten of samenwonenden van verschillend geslacht zijn of aan de oudste van de echtgenoten of de samenwonenden indien die van hetzelfde geslacht zijn.
§ 2. De kinderbijslag wordt aan het rechtgevend kind zelf uitbetaald:
a) als het gehuwd is;
b) als het ontvoogd is of de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en niet bij de in paragraaf 1 bedoelde persoon woont. Aan deze laatste voorwaarde is voldaan door afzonderlijke hoofdverblijfplaatsen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, of als met daartoe voorgelegde officiële documenten wordt aangetoond dat de gegevens in het Rijksregister niet of niet meer overeenstemmen met de realiteit;
c) als het zelf bijslagtrekkende is voor een of meer van zijn kinderen.
Het kind bedoeld in deze paragraaf is rechtsbekwaam om zelf als eiser of verweerder in rechte op te treden in de geschillen betreffende de rechten op kinderbijslag.
§ 3. In afwijking van de paragrafen 1 en 2, bepaalt het Verenigd College de persoon die kan worden aangewezen als bijslagtrekkende in het geval van een ontvoering van het kind. Het bepaalt eveneens wat er moet verstaan worden onder ontvoering van een kind, de voorwaarden waaronder de kinderbijslag wordt toegekend, alsook de periode waarin die persoon bijslagtrekkende kan zijn.
§ 4. De forfaitaire bijslag voor plaatsing bij een privépersoon is verschuldigd aan de bijslagtrekkende die de kinderbijslag voor het kind ontving onmiddellijk voor de plaatsingsmaatregel(en), zolang die regelmatig contact onderhoudt met het kind of belangstelling toont voor het kind, volgens de informatie meegedeeld door de administratieve of gerechtelijke overheid die opgetreden is bij de procedure voor plaatsing.
Als die bijslagtrekkende niet langer de in het eerste lid bedoelde voorwaarden vervult, wordt de forfaitaire bijslag betaald aan de persoon die in zijn plaats deels het kind opvoedt door regelmatig contact te onderhouden met of belangstelling te tonen voor het kind, volgens de informatie meegedeeld door de administratieve of gerechtelijke overheid die opgetreden is bij de procedure voor plaatsing.
§ 5. Zo het belang van het kind dit vereist, kan een ouder, de adoptant, de pleegvoogd, de toeziende voogd, de curator of de bewindvoerder, naargelang het geval, overeenkomstig artikel 572bis, 14°, van het Gerechtelijk Wetboek of overeenkomstig artikel 594, 8° en 9°, van hetzelfde Wetboek, verzet aantekenen tegen de betaling aan de persoon bedoeld in de paragrafen 1, 2 of 3. Het meerderjarig kind kan zich ook, overeenkomstig artikel 572bis, 14°, van hetzelfde Wetboek, verzetten tegen de betaling aan de persoon bedoeld in § 1 door zijn belang in te roepen.
Art. 20.
Uitgezonderd de toepassing van artikel 14, wordt de kinderbijslag verschuldigd voor een kind dat door bemiddeling of ten laste van een overheid in een instelling geplaatst is, betaald ten belope van:
1° een tweederde deel aan de instelling, zonder dat dit deel hoger mag zijn dan het bedrag dat het Verenigd College kan vaststellen voor bepaalde categorieën van kinderen;
2° het saldo aan de natuurlijke persoon bedoeld bij artikel 19.
In afwijking van het eerste lid wordt de kinderbijslag, verschuldigd ten behoeve van een kind dat met toepassing van de regelgeving betreffende de jeugdbescherming in een instelling geplaatst is ten laste van de bevoegde overheid, ten belope van een tweederde deel uitbetaald aan die overheid zonder dat dit deel hoger mag zijn dan het bedrag dat het Verenigd College kan vaststellen voor bepaalde categorieën van kinderen.
Over de betaling van het saldo aan de natuurlijke persoon bedoeld in artikel 19 wordt ambtshalve beslist, naargelang het geval:
1° door de jeugdrechtbank die de plaatsing in een instelling heeft bevolen;
2° door de overheid, aangeduid door een Gemeenschap of door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad, die tot die plaatsing heeft beslist, onverminderd het recht van de betrokkenen om een verzoekschrift in te dienen bij de jeugdrechtbank van de hoofdverblijfplaats van de ouders, de voogden of de personen die het kind onder hun hoede hebben, in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.
Indien het belang van het geplaatste kind dit vereist, kan de jeugdrechtbank van de hoofdverblijfplaats, in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, van de ouders, de voogden of de personen die het kind onder hun hoede hebben, hetzij van ambtswege, hetzij op eenvoudige vordering van een gezinslid en na de in het eerste lid bedoelde personen te hebben gehoord of opgeroepen, voor dit kind een te allen tijde afzetbare bijzondere voogd aanstellen, die ermee belast wordt over dit bedrag te beschikken voor de behoeften van het kind.
Art. 21.
In overeenstemming met artikel 1240 van het Burgerlijk Wetboek is de betaling te goeder trouw van een kinderbijslaginstelling aan een schijnbare bijslagtrekkende bevrijdend.
Art. 22.
Iedere in de loop van een maand intredende verandering van bijslagtrekkende in de zin van de artikelen 19 en 20 heeft uitwerking de eerste dag van de maand volgend op die waarin die verandering heeft plaatsgehad. Als de verandering plaatsheeft op de eerste dag van een maand, heeft ze echter uitwerking vanaf die dag.
Afdeling 2. . - Betaaldatum en opschorting van betaling
Art. 23.
De kinderbijslag is maandelijks betaalbaar in de loop van de maand die volgt op deze waarop hij betrekking heeft.
De betaling kan worden opgeschort bij ernstige en eensluidende aanwijzingen dat de door de sociaal verzekerde meegedeelde informatie om gezinsbijslagen te krijgen frauduleus is. De betaling kan opgeschort worden tot de verdenking niet meer bestaat en dit maximum zes maand, éénmaal hernieuwbaar.
Afdeling 3. . - Betaalwijze
Art. 24.
De kinderbijslag, het kraamgeld en de adoptiebijslag worden betaald aan de bijslagtrekkende.
Wanneer het de bijslagtrekkende materieel onmogelijk is om de verschuldigde gezinsbijslag te ontvangen omdat hij zijn identiteit niet kan aantonen, dan wordt die in afwijking van het eerste lid voor zijn rekening betaald aan een door de bijslagtrekkende aangewezen persoon die deel uitmaakt van zijn gezin.
De betaling verricht door de kinderbijslaginstelling krachtens het tweede lid is bevrijdend voor zover de bijslagtrekkende, die in staat is gesteld om zijn identiteit aan te tonen, haar niet zijn wil om voortaan die bijslag rechtstreeks te ontvangen schriftelijk betekende.
De gezinsbijslag wordt betaald per overschrijving op een rekening bij een kredietinstelling zoals gedefinieerd in artikel 1, § 3, van de wet van 25 april 2014 op het statuut en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen. De gezinsbijslag wordt betaald per circulaire cheque als hij om technische of sociale redenen niet per overschrijving kan betaald worden.
Het Verenigd College kan echter voorzien in andere betaalwijzes [volgens de nadere regels die het bepaalt]8.
Art. 24 TOEKOMSTIG RECHT.
De kinderbijslag, het kraamgeld en de adoptiebijslag worden betaald aan de bijslagtrekkende.
Wanneer het de bijslagtrekkende materieel onmogelijk is om de verschuldigde gezinsbijslag te ontvangen omdat hij zijn identiteit niet kan aantonen, dan wordt die in afwijking van het eerste lid voor zijn rekening betaald aan een door de bijslagtrekkende aangewezen persoon die deel uitmaakt van zijn gezin.
De betaling verricht door de kinderbijslaginstelling krachtens het tweede lid is bevrijdend voor zover de bijslagtrekkende, die in staat is gesteld om zijn identiteit aan te tonen, haar niet zijn wil om voortaan die bijslag rechtstreeks te ontvangen schriftelijk betekende.
De gezinsbijslag wordt betaald per overschrijving op een rekening bij een kredietinstelling zoals gedefinieerd in artikel 1, § 3, van de wet van 25 april 2014 op het statuut en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen. [...]9
Het Verenigd College kan echter voorzien in andere betaalwijzes
HOOFDSTUK 5. - Voorwaarden voor het rechtgevend kind
Art. 25.
§ 1. De kinderbijslag wordt ten gunste van het kind toegekend tot 31 augustus van het kalenderjaar in de loop waarvan het de leeftijd van 18 jaar bereikt.
§ 2. Na de datum bepaald in paragraaf 1 wordt de kinderbijslag toegekend onder de voorwaarden bepaald door het Verenigd College tot de leeftijd van 25 jaar ten gunste van:
a) een kind met een leercontract. Het Verenigd College kan eveneens bepalen tijdens welke periodes en onder welke voorwaarden het recht op kinderbijslag wordt toegekend ten gunste van het kind, wanneer de leerovereenkomst of -verbintenis verbroken wordt of het voorwerp is van een weigering of van een intrekking van de erkenning;
b) een kind dat onderwijs volgt of een stage vervult om in een ambt te kunnen worden benoemd of een opleiding volgt waarvoor studiepunten worden toegekend in de bachelor-masterstructuur en waarvoor geen enkele les moet gevolgd worden. Het Verenigd College bepaalt de opleidingen die in aanmerking komen;
c) een kind jonger dan 25 jaar dat op regelmatige wijze een eindverhandeling voor hogere studies voorbereidt;
d) een kind dat niet langer schoolplichtig is en ingeschreven is als werkzoekende en dat zijn studies of het leercontract beëindigd heeft.
Het Verenigd College bepaalt, binnen de voorwaarden dat het vastlegt, de winstgevende activiteiten waardoor het recht ophoudt, met dien verstande dat:
a) vrijwilligerswerk in de zin van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers niet beschouwd wordt als een winstgevende activiteit. De vergoedingen in de zin van artikel 10 van voormelde wet worden niet beschouwd als een inkomen, een winst, een brutoloon of een sociale uitkering, voor zover het vrijwilligerswerk zijn onbezoldigd karakter niet verliest overeenkomstig hetzelfde artikel van dezelfde wet;
b) het verrichten van een vrijwillige dienst van collectief nut in de zin van de wet van 11 april 2003 tot instelling van een vrijwillige dienst van collectief nut, niet beschouwd wordt als een winstgevende activiteit. De soldij in de zin van artikel 5, § 3, van voormelde wet wordt niet beschouwd als een inkomen, een winst, een brutoloon of een sociale uitkering;
c) het verrichten van een vrijwillige militaire inzet in de zin van de wet van 10 januari 2010 tot instelling van de vrijwillige militaire inzet en tot wijziging van verschillende wetten van toepassing op het militair personeel, tot de eerste dag van de achtste kalenderweek die volgt op de week waarin de militair de in artikel 21, tweede lid, van voormelde wet bedoelde dienstneming aangaat, niet beschouwd wordt als een winstgevende activiteit. De voordelen bedoeld in artikel 50, tweede lid, van voormelde wet worden niet beschouwd als een inkomen, een winst, een brutoloon of een sociale uitkering.
§ 3. Het recht op kinderbijslag wordt verlengd ten gunste van het verdwenen kind, overeenkomstig de volgende bepalingen:
1° onder verdwenen kind moet worden verstaan het kind dat onvrijwillig niet langer op zijn verblijfplaats is, van wie men geen nieuws heeft, behalve wanneer blijkt dat dit kind, naar alle waarschijnlijkheid, overleden is in omstandigheden zoals ongevallen of rampen, zelfs indien het lichaam niet is teruggevonden. De verdwijning kan bewezen worden met alle rechtsmiddelen. Het kind dat door een van de ouders is meegenomen, wordt evenwel niet als verdwenen kind beschouwd;
2° op het moment van de verdwijning moet het kind rechtgevend zijn;
3° de kinderbijslag wordt hoogstens gedurende vijf jaar toegekend te rekenen vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand van de verdwijning van het kind, voor zover het niet de leeftijd van 25 jaar heeft bereikt, of van 21 jaar, indien het rechtgevend was krachtens artikel 26;
4° het recht op kinderbijslag ten gunste van het verdwenen kind dooft uit op het einde van de maand waarin het kind is teruggevonden, tenzij wordt voldaan aan de voorwaarden van paragrafen 1 of 2 of artikel 26.
Art. 26.
[De kinderbijslag wordt ook toegekend tot de leeftijd van 21 jaar voor een kind met een aandoening die gevolgen voor hem heeft op het vlak van lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid, of op het vlak van activiteit en participatie, of voor zijn familiale omgeving.
Het Verenigd College bepaalt volgens welke criteria en op welke wijze de gevolgen van de aandoening bedoeld in het eerste lid worden vastgesteld door het multidisciplinair team bedoeld in artikel 12, alsook de voorwaarden waaraan het kind moet voldoen.]10.
Onverminderd artikel 29 en bij afwijking van het eerste lid, behoudt het kind met een aandoening dat minstens 21 jaar was op 1 juli 1987 en dat op 31 december 2019 rechtgevend is bij toepassing van artikel 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, zoals van toepassing voorafgaand aan de wijziging door de wet van 29 december 1990, zijn recht op het bedrag van de kinderbijslag dat hem is verschuldigd voor de maand december 2019, onder de voorwaarden die krachtens die bepaling zijn vastgesteld.
HOOFDSTUK 6. - Anticumulatieregel
Art. 27.
Onverminderd de toepassing van het recht van de Europese Unie en de internationale overeenkomsten, wordt het bedrag van de gezinsbijslag verminderd met het bedrag van de uitkeringen van dezelfde aard waarop ten behoeve van een rechtgevend kind aanspraak kan worden gemaakt bij toepassing van andere buitenlandse wettelijke of reglementaire bepalingen of krachtens regelen van toepassing op het personeel van een instelling van internationaal publiekrecht, zelfs als de toekenning van die uitkeringen op grond van voormelde bepalingen of regelen als aanvullend wordt aangemerkt ten opzichte van de bij toepassing van deze ordonnantie verleende gezinsbijslag.
Die vermindering wordt niet toegepast indien ten behoeve van een rechtgevend kind aanspraak kan worden gemaakt op uitkeringen van dezelfde aard krachtens statutaire regelen die van toepassing zijn op de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Unie, in geval van een beroepsactiviteit in loondienst [of van zelfstandige arbeid]11 in België van een ouder van het kind of de echtgenoot van die ouder.
Het Verenigd College bepaalt de instellingen van internationaal publiekrecht waarvan de statutaire regelen die op hun personeel van toepassing zijn, kunnen worden gelijkgesteld met de statutaire regelen bedoeld in het tweede lid.
HOOFDSTUK 7. - Reikwijdte van de rechten in de tijd
Art. 28.
De toekenning van de kinderbijslag vangt aan vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin het recht op kinderbijslag ontstaat.
In afwijking van het eerste lid gaat de toekenning van de kinderbijslag in vanaf de eerste dag van de maand waarin het recht op kinderbijslag ontstaat indien de volgende cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:
1° gedurende deze maand kan geen enkel ander recht op kinderbijslag ten gunste van het kind worden toegekend krachtens Belgische of buitenlandse bepalingen, of krachtens de regelen van de internationale overeenkomsten betreffende de sociale zekerheid die in België van kracht zijn, of de regelen die van toepassing zijn op het personeel van een instelling van internationaal publiekrecht;
2° gedurende de maand voorafgaand aan de maand waarin het recht krachtens deze ordonnantie ontstaat, werd een recht op kinderbijslag toegekend ten gunste van het kind krachtens de bepalingen en regelen bedoeld in 1°.
De toekenning van de kinderbijslag wordt beëindigd op het einde van de maand waarin dit recht een einde neemt.
Iedere gebeurtenis die een wijziging van het bedrag van de kinderbijslag impliceert, geeft aanleiding tot de toekenning van het gewijzigde bedrag van kinderbijslag vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin die gebeurtenis zich heeft voorgedaan.
In afwijking van het vierde lid vangt de toekenning van het gewijzigd bedrag van de kinderbijslag aan vanaf de eerste dag van de maand waarin een indexering plaatsvindt of een nieuw voordeel ingesteld wordt bij of krachtens deze ordonnantie.
HOOFDSTUK 8. - Indexering
Art. 29.
§ 1. De bedragen van de kinderbijslag, het kraamgeld en de adoptiebijslag, alsook de grensbedragen voor het jaarlijks gezinsinkomen, worden gekoppeld aan de schommelingen van de afgevlakte gezondheidsindex.
Dezelfde koppeling geldt ten aanzien van elk bedrag dat wordt toegekend krachtens een ordonnantie betreffende het beheer of de betaling van de gezinsbijslagen, tenzij anders aangegeven door het Verenigd College.
De bedragen worden verbonden aan de spilindex 105,10 (basis 2013 = 100).
Zij variëren overeenkomstig de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
Het Verenigd College kan, in het belang van de gezinnen, beslissen dat de wettelijke of reglementaire bepalingen die op specifieke wijze afwijken van de algemene regels die in de voormelde wet zijn vastgelegd, niet van toepassing zijn.
Het nieuwe bedrag wordt verkregen door het basisbedrag te vermenigvuldigen met een multiplicator gelijk aan 1,0200n, waarbij n overeenstemt met de rang van de bereikte spilindex, zonder dat een intermediaire afronding geschiedt. De spilindex volgend op deze vermeld in het derde lid wordt als rang 1 beschouwd. De multiplicator wordt uitgedrukt in eenheden, gevolgd door vier cijfers. Het vijfde cijfer na de komma wordt weggelaten en leidt tot een verhoging met één eenheid van het vorige cijfer indien het minstens 5 bereikt.
De bedragen van de jaarinkomsten bepaald in deze ordonnantie evolueren volgens dezelfde regels. Het Verenigd College voorziet in aanvullende mechanismen voor de evolutie van die bedragen, rekening houdend met de welvaartsevolutie. Het kan de voormelde bedragen wijzigen.
§ 2. Indien ingevolge de toepassing van dit artikel de aangepaste bedragen eindigen op een gedeelte van een cent, wordt het centgedeelte tot de hogere of de lagere cent afgerond naargelang het gedeelte al dan niet 0,5 bereikt.
HOOFDSTUK 9. [Verjaring en beroepstermijnen]12
Art. 30.
§ 1. De gezinsbijslag is verschuldigd op aanvraag.
Het recht op kinderbijslag, kraamgeld of een adoptiebijslag vervalt na drie jaar.
Voor de kinderbijslagen betreffende een bepaald aantal dagen van een trimester, neemt de termijn van drie jaar aanvang de laatste dag van dat trimester.
Voor het kraamgeld neemt de termijn van drie jaar een aanvang de laatste dag van het trimester waarin de geboorte plaatsvond.
Voor de adoptiebijslag neemt de termijn van drie jaar een aanvang de laatste dag van het trimester waarin het verzoekschrift dat de wil uitdrukt om te adopteren wordt ingediend bij de bevoegde rechtbank of, bij gebrek hieraan, de laatste dag van het trimester waarin de adoptieakte is ondertekend; als het kind op die datum nog geen deel uitmaakt van het gezin van de adoptant, vangt de voormelde termijn aan op de laatste dag van het trimester waarin het kind werkelijk deel uitmaakt van dit gezin.
Buiten de oorzaken vermeld in het Burgerlijk Wetboek, wordt de verjaring gestuit door een aanvraag per gewone brief, fax of e-mail of door de neerlegging van een dergelijke aanvraag bij de kinderbijslaginstelling. Naar gelang van het geval gebeurt het stuiten op de datum van de aangetekende zending, met de datum van de poststempel als bewijs, of op de datum van de ontvangstmelding opgesteld door de kinderbijslaginstelling voor de persoon die de bijslag vraagt.
De stuiting geldt voor drie jaar. Ze kan echter hernieuwd worden.
§ 2. Als de sociale toeslagen bedoeld in artikel 9 [of de schalen bedoeld in de artikelen 41, 42bis en 50ter van de AKBW]13 niet provisioneel [toegekend]13 werden in afwachting van de fiscale gegevens die het jaarlijks gezinsinkomen aantonen en als na ontvangst ervan via elektronische gegevensstroom blijkt dat de sociale toeslagen verschuldigd zijn, wordt de verjaringstermijn opgeschort voor de periode tussen de betaaldatum van de basiskinderbijslag en de datum van de mededeling van de toekenningsbeslissing van de toeslagen.
In geen geval zullen de kinderbijslaginstellingen aan het voordeel der verjaring, zoals zij bij dit artikel werd vastgesteld, verzaken.
Art. 31.
De terugvordering van de ten onrechte uitbetaalde gezinsbijslag kan niet geëist worden na verloop van een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de datum waarop de uitbetaling is geschied.
In afwijking van het eerste lid wordt de verjaringstermijn op vijf jaar gebracht als de ten onrechte betaalde uitkeringen verkregen werden door bedrieglijke handelingen of door valse of opzettelijk onvolledige verklaringen. Die termijn gaat in op de dag waarop de instelling kennis heeft van het bedrog, de arglist of de bedrieglijke handelingen van de sociaal verzekerde.
In afwijking van het eerste lid en onverminderd het tweede lid, als de in artikel 9 bedoelde sociale toeslagen [of de schalen bedoeld in de artikelen 41, 42bis en 50ter van de AKBW]14 onterecht werden [toegekend]14, begint de termijn van drie jaar te lopen op de datum waarop de fiscale gegevens die het inkomen aantonen op basis waarvan die toeslagen worden berekend, beschikbaar zijn via de elektronische gegevensstroom.
Benevens de redenen waarin is voorzien in het Burgerlijk Wetboek, wordt de verjaring gestuit door het eisen van het onverschuldigd uitbetaalde door middel van een aangetekende brief aan de schuldenaar.
Art. 31/1.
[Tegen de beslissingen van gezinsbijslaginstellingen moet, op straffe van verval, beroep worden ingesteld binnen de zes maanden na de kennisgeving van die beslissingen of na de kennisneming van de beslissing door de sociaal verzekerde indien geen kennisgeving plaatshad.
Elk beroep tot erkenning van een recht tegen een kinderbijslaginstelling moet, bij het in gebreke blijven van die instelling, ook worden ingesteld, op straffe van verval, binnen een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de dag waarop de sociaal verzekerde deze instelling in gebreke heeft gesteld.]15
HOOFDSTUK 10. - Afzien van terugvordering
Art. 32.
Als de invordering van de verschuldigde sommen al te onzeker of te bezwarend blijkt in verhouding met het bedrag van de in te vorderen sommen, kunnen de kinderbijslaginstellingen binnen de perken bepaald door het Verenigd College afzien van hetzij het navorderen van die sommen door een gerechtelijke procedure, hetzij de invordering van die sommen door gedwongen tenuitvoerlegging.
De kinderbijslaginstellingen kunnen daarenboven afzien van de terugvordering van geringe sommen, binnen de perken bepaald door het Verenigd College, als de terugvordering van deze sommen door inhouding op later verschuldigde kinderbijslag niet mogelijk is.
HOOFDSTUK 11. - Plichten van de bijslagtrekkende
Art. 33.
De bijslagtrekkende is ertoe gehouden onmiddellijk de bevoegde kinderbijslaginstelling op de hoogte te brengen van elk feit dat van aard is een wijziging te brengen in de toekenning of de betaling van de gezinsbijslag.
De bijslagtrekkende is er echter van vrijgesteld de bevoegde kinderbijslaginstelling onmiddellijk op de hoogte te brengen van elke wijziging van de informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, die toegankelijk zijn voor deze instelling, voor zover hij deze wijziging heeft medegedeeld aan de bevoegde gemeentelijke administratie binnen de 7 dagen nadat ze zich heeft voorgedaan.
HOOFDSTUK 12. - Arbeidsrechtbank
Art. 34.
De arbeidsrechtbank neemt kennis van de geschillen tussen de kinderbijslaginstellingen en de personen aan wie gezinsbijslag moet worden gestort.
De territoriale bevoegdheid inzake de door of tegen die personen ingestelde vorderingen, wordt bepaald door de plaats waar deze zijn domicilie heeft.
HOOFDSTUK 13. - Bepalingen betreffende de betaling van de basiskinderbijslag en overgangs- en opheffingsbepalingen
Art. 35.
Voor de kinderen geboren voorafgaand aan [1 december 2019]16 van deze ordonnantie, worden voor de periode tussen [1 januari 2020]16 en 31 december 2025 de bedragen van 150, 160 en 170 euro voorzien in artikel 7 elk verminderd met 10 euro.
Art. 36.
In afwijking van artikel 16 is er geen kraamgeld verschuldigd voor een kind dat is geboren na de 31 december 2019, indien er voor dat kind een voorafbetaling van het kraamgeld werd genoten bij toepassing van artikel 73bis van de AKBW.
De vervroegde betaling van het kraamgeld tussen 1 november 2019 en 31 december 2019, bij afwijking van de bepalingen van het voormelde artikel 73bis, vindt plaats door de storting van een van de volgende bedragen:
a) 1.100 euro voor het eerste kind van de vader of van de moeder en in geval van een voorziene meervoudige geboorte;
b) 500 euro voor alle andere kinderen.
Indien een dergelijke betaling werd verricht en de geboorte vindt plaats voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze ordonnantie, dan zijn de bedragen bedoeld in het voormelde artikel 73bis definitief verschuldigd.
Art. 37.
Buitenlandse kinderen met een recht op gezinsbijslag op grond van een Belgische kinderbijslagregeling voor de maand december 2019, worden geacht de voorwaarde te vervullen bepaald in artikel 4, 2°.
Art. 38.
De toegekende individuele afwijkingen op basis van de AKBW en de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag blijven uitwerking hebben na de inwerkingtreding van deze ordonnantie.
Art. 39.
Onverminderd [artikel 26, derde lid]17, worden de AKBW en de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag opgeheven.
De bepalingen van de AKBW en van de voormelde wet van 20 juli 1971 betreffende de betaling van de kinderbijslag blijven van toepassing indien de rechthebbende of de aanvrager voor de maand december 2019 aanleiding gaf tot de betaling van kinderbijslag tegen een schaal die, na toepassing van artikel 76bis van de AKBW, de toekenning toelaat van een bedrag dat hoger is dan hetgeen wordt bepaald door artikelen 7 tot 13, volgens de volgende voorwaarden en regels:
1° de bijslagtrekkende en het rechtgevend kind moeten die hoedanigheden op grond van deze ordonnantie [behouden; de persoon die is aangeduid op grond van artikel 69, § 2, tweede lid, van de AKBW behoudt echter zijn hoedanigheid van bijslagtrekkende]18;
2° de bedragen worden per bijslagtrekkende, natuurlijke persoon, voor de maand december 2019 vergeleken, rekening houdend met, enerzijds, kinderen die, onverminderd de toepassing van het recht van de Europese Unie en de internationale overeenkomsten, op 31 december 2019 hun woonplaats hebben in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en die rechtgevend waren voor de maand december 2019 onder de voorwaarden bepaald door de AKBW of de voormelde wet en, anderzijds, met alle kinderen die rechtgevend zijn krachtens deze ordonnantie, vanaf dezelfde datum;
3° de schaal die verschuldigd is voor de maand december 2019 vormt de maximale schaal die wordt toegekend vanaf de inwerkingtreding van deze ordonnantie;
4° het aantal rechtgevende kinderen waarmee rekening wordt gehouden krachtens artikel 42 van de AKBW en de bedragen verschuldigd krachtens de AKBW of de voormelde wet van 20 juli 1971 kan in geen geval toenemen;
5° artikelen 48, 54, 70 en 70bis, tweede lid, van de AKBW blijven van toepassing voor wat betreft de rechten die worden geopend krachtens die wet en artikel 48 van de AKBW blijft van toepassing voor wat betreft de rechten die worden geopend krachtens de voormelde wet van 20 juli 1971;
6° de schaal bedoeld in artikel 41 van de AKBW blijft toegekend zolang de bijslagtrekkende een eenoudergezin vormt;
7° de schaal bedoeld in de artikelen 42bis en 50ter van de AKBW wordt verder toegekend zolang de jaarlijkse gezinsinkomsten 31.000 euro niet overschrijden en, in voorkomend geval, het gezin een eenoudergezin blijft; deze voorwaarde geldt niet ten aanzien van de rechthebbenden bedoeld in artikel 56quater en 56quinquies van de AKBW die voor de maand december 2019 de schaal genoten bedoeld in de artikelen 42bis en 50ter van die wet;
8° de jaarlijkse leeftijdsbijslagen bedoeld in artikel 44ter van de AKBW en de jaarlijkse leeftijdstoeslagen bedoeld in artikel 15 van deze ordonnantie worden uitgesloten van de vergelijking van de verschuldigde bedragen. Enkel de bedragen bedoeld in artikel 15 zijn verschuldigd vanaf de inwerkingtreding van deze ordonnantie;
9° de bijslagtrekkende verliest definitief het voordeel van de huidige bepaling als hem een zelfde of een hoger kinderbijslagbedrag verschuldigd is krachtens deze ordonnantie.
[10° de betaling van de toeslag bedoeld in artikel 47 van de AKBW wordt opgeschort voor elke maand waarvoor de inkomensvervangende tegemoetkoming bedoeld in artikel 2, paragraaf 1 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap of de integratietegemoetkoming bedoeld in artikel 2, paragraaf 2 van dezelfde wet wordt toegekend;]19
[11° de leeftijdstoeslag bedoeld in artikel 44, § 2, AKBW blijft verschuldigd in het geval bedoeld in 10°.]19
[In het geval bedoeld in het tweede lid, 6° en 7°, is de schaal bedoeld in de artikelen 41, 42bis of 50ter van de AKBW evenmin verschuldigd indien de kadastrale inkomens vermeld in titel IX van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 die de basis vormen voor de inkomensbelasting van de bijslagtrekkende en deze van zijn echtgenoot waarmee hij samenwoont of van de persoon waarmee hij een feitelijk gezin vormt [...]20, een grensbedrag overschrijden volgens de modaliteiten bepaald door het Verenigd College. Deze voorwaarde geldt echter niet ten aanzien van de rechthebbenden bedoeld in artikel 56quater en 56quinquies van de AKBW die voor de maand december 2019 de schaal genoten bedoeld in de artikelen 42bis en 50ter van die wet.]18
[In afwijking van het tweede lid worden de schalen bedoeld in de artikelen 47 en 70ter van de AKBW die van toepassing zijn voor de maand december 2019 met ingang van de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk 1 van de ordonnantie van 15 december 2022 tot wijziging van de ordonnantie van 4 april 2019 tot vaststelling van het betaalcircuit voor de gezinsbijslag en van de ordonnantie van 25 april 2019 tot regeling van de toekenning van gezinsbijslag vervangen door, respectievelijk, de overeenstemmende schalen die zijn verschuldigd krachtens artikel 12 en de schaal die is verschuldigd in toepassing van artikel 13. Deze schalen worden geïndexeerd en berekend overeenkomstig de regels bepaald in artikel 29.]17
HOOFDSTUK 14. - Inwerkingtreding
Art. 40.
Deze ordonnantie treedt in werking op 1 januari 2020, met uitzondering van artikel 36 dat in werking treedt op 1 oktober 2019.
Kondigen deze ordonnantie af, bevelen dat ze in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 25 april 2019.
Het Lid van het Verenigd College bevoegd voor het Gezondheidsbeleid, het Openbaar Ambt, de Financiën, de Begroting en de Externe Betrekkingen,
G. VANHENGEL
Het Lid van het Verenigd College bevoegd voor het Gezondheidsbeleid, het Openbaar Ambt, de Financiën, de Begroting en de Externe Betrekkingen,
D. GOSUIN
Het Lid van het Verenigd College bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, het Gezinsbeleid en de Filmkeuring,
P. SMET
Het Lid van het Verenigd College bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, het Gezinsbeleid en de Filmkeuring,
C. FREMAULT
-
- 1 <ORD 2023-11-23/05, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
- 2 <ORD 2021-12-24/06, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
- 3 <ORD 2021-07-22/07, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
- 4 <ORD 2022-12-15/31, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 11-02-2023>
- 5 <ORD 2022-12-15/31, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 26-06-2023>
- 6 <ORD 2021-07-22/07, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
- 7 <ORD 2022-12-15/31, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
- 8 <ORD 2022-12-15/31, art. 16,2°, 004; Inwerkingtreding : 11-02-2023>
- 9 <ORD 2022-12-15/31, art. 16,1°, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
- 10 <ORD 2022-12-15/31, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 26-06-2023>
- 11 <ORD 2022-12-15/31, art. 17, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
- 12 <ORD 2022-12-15/31, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 11-02-2023>
- 13 <ORD 2021-07-22/07, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
- 14 <ORD 2021-07-22/07, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
- 15 <Ingevoegd bij ORD 2022-12-15/31, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 11-02-2023>
- 16 <ORD 2023-11-23/05, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
- 17 <ORD 2022-12-15/31, art. 20, 004; Inwerkingtreding : 11-02-2023>
- 18 <ORD 2021-07-22/07, art. 11,1°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
- 19 <ORD 2021-12-24/06, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
- 20 <ORD 2022-12-15/31, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 26-06-2023>